In tegenstelling tot de andere kampen in Nederland gaat de oorsprong van kamp Ommen terug tot ver voor de oorlog. Vanaf de jaren twintig hield een theosofische groepering haar jaarlijkse bijeenkomst op het terrein. In de zomer van 1941 kreeg het Generalkommissariat zur besonderen Verwendung zeggenschap over het landgoed. Hiermee was Ommen het enige kamp dat onder burgerbestuur viel. De leiding was in handen van Werner Schwier, die het dagelijks beheer echter overliet aan de Nederlander Karel Diepgrond.
Als enige gevangenkamp in Nederland had Ommen geen militairen als bewaking: de bewakers waren werklozen die het zogeheten ‘Kontrollkommando’ vormden. Zij behandelden de gevangenen, die zij "Knackers" noemden, zeer hardvochtig. Slaag met vuisten, knuppels en zwepen waren aan de orde van de dag. De gevangenen werden meteen na binnenkomst kaal geschoren en sliepen in hangmatten. Hoewel de voeding redelijk was, kregen de gevangenen zo weinig tijd het op te eten dat velen voortdurend honger leden.
De meesten van de bijna drieduizend gevangenen waren zwarthandelaren en clandestiene slachters. Tot de kampbevolking behoorden echter ook inbrekers, helers, moordenaars en plegers van zedenmisdrijven. Honderden gevangenen kwamen door uitputting, honger en voortdurende mishandelingen in Overijsselse ziekenhuizen terecht. Toen enkele officieren van justitie hoorden van de wantoestanden, wisten zij in april 1943 de Duitsers te overreden de economische delinquenten elders gevangen te houden.
Een maand later kwam een nieuwe groep gevangenen in het leegstaande kamp aan: 3.700 studenten die geweigerd hadden de loyaliteitsverklaring te ondertekenen. In afwachting van hun tewerkstelling in Duitsland verbleven zij acht dagen in speciaal opgezette tenten. Eveneens in mei 1943 arriveerden de eerste ontduikers van de arbeidsinzet en zogeheten contractbrekers, tewerkgestelden die niet van verlof terugkeerden. Een apart deel van het kamp was ingericht als strafkamp voor zo’n vierhonderd “asocialen”: landlopers, bedelaars en werklozen. Hoewel de mishandelingen onverminderd voortduurden werd het regime enigszins verlicht. Gevangenen werden niet meer kaalgeschoren, mochten op zondagen familie ontvangen en konden post versturen en ontvangen. In deze periode verbleven naar schatting 2.500 à 3.000 gevangenen in kamp Ommen.
In september 1944 kwam het kamp onder supervisie van de Ordnungspolizei. De bewakers in het Kontrollkommando, inmiddels voorzien van het uniform en de rangen van de Duitse politie, raakten steeds intensiever betrokken bij het opsporen van ontduikers van de arbeidsinzet. Een knokploeg van zo’n vijftien bewakers hielp in de laatste maanden van het jaar met hun arrestaties en terroriseerde de wijde omgeving. In deze periode bestond de kampbevolking hoofdzakelijk uit enkele honderden gevangenen uit de omgeving van Ommen. De meesten van hen waren arbeidsweigeraar of hadden distributiewetten overtreden, maar ook waren er verdachten van verboden radiobezit en verzetsactiviteiten opgesloten.
Bij het naderen van de Canadezen werd het kamp geëvacueerd. Onder bewaking liepen de driehonderd gevangenen op 5 april 1945 richting Drenthe. Degenen die onderweg nog niet waren ontsnapt beleefden daar op 10 april hun bevrijding.
Bladeren door de inventarissen over Kamp Ommen